De vandaag door de leden van het Europees Parlement goedgekeurde cijfers liggen boven de 40% die de landen van de Europese Unie (EU) hebben voorgesteld.
In 2018 stelde de Commissie voor om de richtlijn te herzien en de nieuwe doelstelling op 40% vast te stellen, maar na de Russische inval in Oekraïne (die op 24 februari begon), versterkte de uitvoerende macht van de EU haar engagement om te investeren in hernieuwbare energie en stelde ze voor om dit cijfer te verhogen tot 45%.
De Raad, de instelling die de EU-landen vertegenwoordigt, heeft zijn onderhandelingspositie in juni jongstleden vastgesteld op 40%.
De drie instellingen moeten nu onderhandelen over de definitieve wetgeving, die begin 2023 klaar moet zijn.
Met 418 stemmen voor, 109 tegen en 111 onthoudingen steunden de EP-leden de onderhandelingspositie van 45% met de Raad en de Commissie over de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie, die deel uitmaakt van het uitgebreide "Fit for 55"-wetgevingspakket om de CO2-uitstoot tegen 2030 met 55% te verminderen ten opzichte van 1990.
Het eindverbruik van hernieuwbare energie in de EU bedroeg 9,6% in 2004 en 22,1% in 2020.
"Hernieuwbare energie is een belangrijk onderdeel van de oplossing voor de escalerende prijzen," zei het socialistische parlementslid en onderhandelaar van de richtlijn Nicolás González Casares, die opriep om niet alleen de afhankelijkheid van Russische energieproducten te verminderen, maar ook de invoer uit andere landen.
Als onderdeel van het pakket om de CO2-uitstoot tegen 2030 met 55% te verminderen, pleitten de EP-leden vandaag ook (469 stemmen voor, 93 tegen en 82 onthoudingen) voor een actualisering van de richtlijn inzake energie-efficiëntie om het eindverbruik van energie in de EU tegen 2030 met 40% en het primaire verbruik met 41,5% te verminderen ten opzichte van het niveau van 2007.
Het eindverbruik is het verbruik dat door eindgebruikers wordt gebruikt, terwijl het primaire verbruik ook de energie omvat die wordt gebruikt voor de productie en levering van energie.
De Raad, die de lidstaten vertegenwoordigt, is overeengekomen het eindverbruik van energie met 36% en het verbruik van primaire energie met 39% te verminderen.
Een vermindering met 40% kan leiden tot een vermindering van het eindverbruik van energie met 740 miljoen ton olie-equivalent (Mtep) en van het verbruik van primaire energie met 960 Mtep, volgens de berekeningen van het Parlement.
Om deze nieuwe energie-efficiëntiedoelstellingen te bereiken, zullen de lidstaten bindende nationale doelstellingen moeten vaststellen en maatregelen moeten uitwerken op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau in verschillende sectoren zoals openbaar bestuur, gebouwen, bedrijven en datacentra.