Het besluit komt voort uit een rechtszaak die was aangespannen door de Europese Commissie, die de Portugese staat ervan beschuldigde niet te hebben gewaarborgd dat verschillende overheidsinstanties, waaronder lokale en regionale overheden en gezondheidsinstellingen, hun commerciële schulden binnen de gestelde termijnen betaalden.

Toen de Europese Commissie de rechtszaak aanspande, voerde zij aan dat betalingsachterstanden een voortdurende en systematische schending van deze Europese richtlijn zijn, met negatieve gevolgen voor het concurrentievermogen en de levensvatbaarheid van bedrijven.

Volgens de uitspraak "is de Portugese Republiek, door er niet voor te zorgen dat haar overheidsinstanties de in artikel 4, lid 3, en lid 4, onder b), van Richtlijn 2011/7/EU vastgestelde betalingstermijnen daadwerkelijk in acht nemen, de krachtens deze bepalingen op haar rustende verplichtingen niet nagekomen".

De Europese richtlijn die als basis diende voor de beschuldiging van de Europese Commissie bepaalt dat lidstaten moeten garanderen dat overheidsentiteiten hun commerciële schulden binnen 30 dagen betalen, waarbij deze termijn kan worden verlengd tot 60 dagen voor overheidsentiteiten die gezondheidszorg verlenen, zolang ze naar behoren worden gemotiveerd.

Tussen 2013 en 2022 hielden verschillende Portugese overheidsinstanties, waaronder lokale overheden, gezondheidsinstanties en de autonome regio's Madeira en de Azoren, zich echter niet consequent aan de vastgestelde betalingstermijnen.

De precontentieuze procedure begon in 2017 toen de Europese Commissie Portugal in kennis stelde van de schending van de verplichtingen van Richtlijn 2011/7/EU. De staat antwoordde met vermelding van de genomen maatregelen, maar de Europese Commissie achtte deze onvoldoende en bracht in oktober 2017 een met redenen omkleed advies uit.

Op verzoek van Portugal werd de procedure tussen 2018 en 2020 opgeschort om de tenuitvoerlegging van nieuwe maatregelen mogelijk te maken. Gedurende deze periode stuurde Portugal verschillende verslagen naar de Commissie, maar de vertragingen hielden aan.

Het Hof van Justitie concludeerde dat Portugal, ondanks verbeteringen in de betalingstermijnen in de loop der jaren, niet in staat was om de effectieve naleving van de betalingstermijnen te waarborgen. "Het feit dat de situatie van betalingsachterstanden van overheidsinstanties bij handelstransacties die onder Richtlijn 2011/7 vallen, verbetert, kan het Hof van Justitie niet beletten te verklaren dat een lidstaat de krachtens het recht van de Unie op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen", aldus het arrest.

Portugal werd veroordeeld in de kosten van het proces, zoals gevraagd door de Europese Commissie. Deze beslissing benadrukt het belang van strikte naleving van betalingstermijnen bij commerciële transacties, vooral door overheidsinstanties.

De veroordeling zou kunnen leiden tot een herziening van de betalingspraktijken van overheidsinstanties in Portugal, waardoor meer transparantie en efficiëntie in financiële processen wordt bevorderd.